Brief van Arnold Moerbecke aan Everhard Bentinck
1612 22 november
Brief van Arnold Moerbecke aan Everhard Bentinck
1612 22 november
[...] De eerste Bentinck tot Breckelenkamp werd dus Everhard, de oudste zoon van Hendrik en Sophia, nadat Arent Moerbecke zich op Stevening had gevestigd. De regeling die de familie over de verdeling van de nalatenschap had getroffen leek niet ongunstig voor Everhard te zijn, maar de gebeurtenissen die korte tijd daarna plaatsvonden, moeten een onaangename verrassing voor hem zijn geweest. In 1610 bleek Berend III op de statenvergadering aanwezig te zijn in de hoedanigheid van bezitter en bewoner van de havezate Noorddeurningen en op 14 oktober 1612 sloot hij met andere riddermatigen in het richterambt Ootmarsum een overeenkomst over de vrijing van zijn erf Lubbertinck. Dat betekende in feite dat de havezaterechten van het Huis te Breckelenkamp verlegd werden naar Noorddeurningen.
Sophia en haar kinderen moeten deze ontwikkelingen met lede ogen hebben aangezien. Daarvan getuigt een brief die Arent Moerbecke op 22 november 1612 aan Everhard schreef: ‘soe hebbe ich niemaels von myn zal. Vader anders verstanden, dan dat die Moerbecken uth Oetmerschen und Oldenzeel dat Tye altoes voir ihr Hovesate gevryet hebben, den Comptoir sal daervan wol weinich von bewuisst syn, is lange voir syne tidt gescheen’.40 Kennelijk waren er bij de Bentincks vragen gerezen over het havezaterecht en de ‘Comptuir’ - de commandeur van de Duitse Orde in Ootmarsum, die ook voorzitter was van de Twentse ridderschap - had hen niet erg gerustgesteld. Dezelfde brief laat zien dat Johan III met de vorige commandeur ook al problemen had ondervonden: ‘...Compthuir Beveren heeft soellichs oick einmael ahngevangen, dhoe (toen) myn zal. Vader hier inth Stifft woende, mehr (maar) alss myn zal. Vader sich presentierde, moeste hie ess daer oick by bliven laeten, diewile die Moerbecken altoess riddermessighe Persoenen gewesen, hebben dat Tye voer ihr Havesathe gevryeth.’ Die problemen zullen indertijd wel ontstaan zijn toen Bia van Barmentlo de rechten van haar zoon Berend III opeiste en een oplossing binnen de familie uitbleef. [...]
(…) soe hebbe ich niemaels von myn zal. Vader anders verstanden, dan dat die Moerbecken uth Oetmerschen und Oldenzeel dat Tye altoes voir ihr Hovesate gevryet hebben, den Comptoir sal daervan wol weinich von bewuisst syn, is lange voir syne tidt gescheen, de zal. Compthuir Beveren heeft soellichs oick einmael ahngevangen, dhoe myn zal. Vader hier inth Stifft woende, mehr alss myn zal. Vader sich presentierde, moeste hie ess daer oick by bliven laeten, diewile die Moerbecken altoess riddermessighe Persoenen gewesen, hebben dat Tye voer ihr Havesathe gevryeth (...)
(…) belangend der ridderschap van die Moerbecken vinde ich guit olt bewis by tiden von Keyser Carll zeliger gedechtniss van den Stathalter keyserlicher Mayestet Jörgen Schenck van Toutenberg selfs ahn myne zalige voirolderen uth Vollenhove gedaen (...)