Back to Top

De jeugdherberg

Beoordeel dit item
(7 stemmen)

Met de opening van de jeugdherberg in 1946 was een periode van drukte aangebroken die het Huis tevoren nooit in die mate had gekend. De eerste decennia beperkte die zich nog grotendeels tot de vakantiemaanden. Individuele trekkers, klassen schoolkinderen met hun onderwijzers en jeugdige reisgezelschappen bevolkten de slaapzalen en het gezellige ‘dagverblijf’, thans de grote zaal. Ze zwierven in en om het Huis, vermaakten zich op allerlei manieren, zaten op het voorplein, wandelden om de grachten en door de bomenlanen. En ze legden er contacten. Het pad om de buitengracht roept bij velen nog steeds romantische herinneringen op aan een vluchtige vakantieliefde maar ook aan de eerste stappen op weg naar een blijvende relatie. Nog steeds melden zich mensen aan de poort die van hun gelukkige verblijf in de Breckelenkamp willen getuigen en het is opvallend hoe vaak ze spontaan mededelen hier hun levenspartner te hebben gevonden.

Talloze beschreven ansichtkaarten uit die tijd vertellen hetzelfde verhaal.Ansicht van een deels ingekleurde afbeelding van het wachttorentje Op een ingekleurde afbeelding van het wachttorentje schreef een meisje aan ‘de jongeheer’ NN: ‘ik ben nog steeds benieuwd wat je me te zeggen hebt van de zondag achter de Breckelenkamp. Schrijf je me dat eens van de week?’ Maar er zijn ook minder mysterieuze teksten die zich beperken tot een beschrijving van de prachtige omgeving. Zo staat er op een kaart van het dagverblijf uit 1958: ‘Wij wisten niet dat er nog zo iets moois in ons land was, het overtreft Limburg, prachtige bossen, meertjes, beekjes en bronnen en een ideale streek om te wandelen en te fietsen, alle wegen met bomen omzoomd, afgewisseld met akkers en boerenhoeven. Verder een heel pleizierige bevolking. En een dichte bevolking van vogels die de hele dag zingen.’ De ansichtkaarten dateren uit verschillende jaren en tonen allerlei details van de jeugdherberg, zowel binnen als buiten zodat ze, samen met de data van afstempeling, een stukje geschiedenis blootleggen.

Het is opvallend dat er alweer in 1951 sprake was van een wilde begroeiing rond het Huis en op het voorplein die een groot deel van het zicht wegnam. Een deel van de zuidelijke vleugel was volledig met klimop bedekt dat tot halverwege het dak voortwoekerde. Aan de zuidmuur was lattenwerk aangebracht ter ondersteuning van klimop. De keermuur was op meerdere plaatsen geheel overwoekerd en op diverse afbeeldingen uit die tijd zijn de twee ooit als opslag begonnen eiken midden op het voorplein zichtbaar, die met hun omvangrijke kruinen al boven het dak uittorenden en een groot deel van het zicht op het Huis wegnamen. De omvang die deze begroeiing toen alhad aangenomen is verbazingwekkend, want op de foto’s van meester Dingeldein uit 1946 is er, behalve de twee toen nog kleine eiken, nog vrijwel geen begroeiing nabij het Huis te zien. De overdadige en veelal bewust aangebrachte begroeiing kan het Huis niet veel goed gedaan hebben. Van de statige uitstraling was na enkele jaren weinig over, maar de bezoekers voelden zich er kennelijk wel bij. Hoe het ook zij, meester Dingeldein, in de wolken met de redding van het Huis en zijn nieuwe bestemming, getuigde van zijn tevredenheid in een artikelenreeks uit 1949en 1950 in het maandblad in Weer en Wind getiteld Naar Breklenkamp. Tijdens een lange wandeling door de buurschap kwam hij bij het Huis aan: ‘Zoals het huis daar ligt, is het een schilderij, gevat in een natuurlijke lijst’.218

Ansicht 'dagverblijf' van het Huis te Breckelenkamp tijdens jeugdherberg periode. Afgestempeld 1953.Binnen was het zeker in de begintijd een en al orde en netheid. Op een foto van het dagverblijf uit 1953 staan de tafels met in totaal 44 stoelen in twee lange rijen aan elkaar geschoven op de zandstenen vloer.219 Langs de wand tegenover de grote schouw is de achttiende-eeuwse Twentse tuugkist te zien, die vanouds onderdeel van de inventaris van het Huis uitmaakte en nu nog steeds de grote zaal siert. Van Arragon tekende in 1946 in opdracht van Arnold van Heek nog een groot aantal lamparmaturen.220 Twee door hem ontworpen rustieke kronen zijn op alle foto’s van het dagverblijf te zien. Die zijn bij het sluiten van de jeugdherberg niet mee overgedragen, maar enkele eveneens door Van Arragon ontworpen wandlampen wel. Die hangen nu in het hoofdtrappenhuis en in de grote zaal.

Uit het gastenboek van Arnold en Welmoet van Heek blijkt dat zij niet alleen gasten op het Huis ontvingen maar het in de stille tijd van het jaar uit ideële motieven ook ter beschikking stelden aan mensen die daar om uiteenlopende redenen behoefte aan hadden. Na 1970 trad een periode van grote veranderingen in.221 Er kwam een nieuwe visie op het instituut ‘jeugdherberg’, het Huis moest zich vooral gaan richten op groepen en meer als conferentieoord gaan fungeren. Daardoor zou het niet alleen intensiever gebruikt kunnen worden, maar ook het hele jaar door. Het gebruik dat de NJHC in de wintermaanden van het Huis wilde maken was al aangekondigd bij de opening in 1946, maar kennelijk was daar in de praktijk niet veel van terecht gekomen. Er moesten veel meer slaapplaatsen komen en ook de zolder en de door de familie Van Heek gebruikte vertrekken zouden benut moeten worden. De staf moest worden uitgebreid en daarvoor was extra huisvesting nodig. De plannen stuitten op bezwaren van de brandweer. Voor de dichte bezetting en het gebruik van de moeilijk te ontruimen zolder zouden allerlei voorzieningen nodig zijn en er moest in elk geval een tweede trappenhuis komen.

Met dat alles waren hoge kosten gemoeid en de NJHC nam het standpunt in dat zij een dergelijke investering alleen wilde doen in een gebouw dat haar eigendom was. Aangezien de Stichting tot instandhouding van het Huis te Brecklenkamp de kosten die het gevolg waren van de vernieuwingsplannen van de jeugdherberg ook niet voor haar rekening wilde nemen, ontstond een patstelling. De stichting wilde het Huis wel aan de NJHC overdoen, maar het leek niet waarschijnlijk dat die de nodige middelen bijeen zou kunnen brengen.222 In 1974 kwam het zover dat werd overwogen het dan maar aan een derde te verkopen. In verband met het door de overleden barones van Twickel in 1942 bedongen eerste kooprecht werd het goed aangeboden aan Stichting Twickel, maar die liet weten er geen belangstelling voor te hebben. Of er daarna daadwerkelijk actief aan verkoop is gewerkt is niet bekend, maar uit correspondentie blijkt wel dat de Stichting tot instandhouding van het Huis te Brecklenkamp gedacht heeft aan een particuliere koper die het gebouw zou willen gebruiken voor permanente bewoning of als buitenverblijf.

Ansicht voorzijde Huis te Brecklenkamp - jeugdherberg periodeEr meldde zich in elk geval een zeer serieuze gegadigde, G. W. (Wolter) Bentinck, die al in 1968 aan Arnold van Heek zijn belangstelling had getoond.223 Wolter Bentinck had er toen op gewezen dat de havezate in de zeventiende en achttiende eeuw bewoond was geweest door leden van zijn geslacht die ook een belangrijk deel van het tegenwoordige huis hadden gebouwd. Mocht men op enig moment op zoek zijn naar een passende bezitter c.q. bewoner, dan zou hij graag in aanmerking komen, had hij indertijd laten weten. Arnold van Heek had hem geantwoord dat hij Bentinck niet ter wille kon zijn in verband met de bestemming die het Huis had.224 En nu, in 1974, bracht Bentinck zijn eerdere brief bij de Stichting tot instandhouding van het Huis te Brecklenkamp in herinnering.225 Hij sprak zijn onverminderde belangstelling uit voor verwerving van het Huis en bevestigde dat het zijn bedoeling zou zijn er permanent te gaan wonen en het als historisch monument in stand te houden. Maar de nieuwe jeugdherbergvader Coen Hamers was, zoals te begrijpen is, fel gekant tegen sluiting. Hij had grote plannen met de jeugdherberg en door zijn politieke vaardigheden en invloed in de gemeente Denekamp kreeg hij het tij mee. Wolter Bentinck moest zijn hartewens opgeven. In de jaren negentig toen de jeugdherberg inmiddels gesloten was, heeft Bentinck het Huis nog eens met zijn gezin bezocht. Er is toen een mooie, verstilde foto gemaakt waarop hij met zijn vrouw Sarah en hun zoon voor de door de avondzon verlichte zuidgevel staan.226

In 1975 kwamen de Stichting tot instandhouding van het Huis te Brecklenkamp en de NJHC tot een akkoord. Aan de NJHC was een omvangrijke subsidie voor de verbouwing en restauratiewerkzaamheden toegezegd en het ministerie van CRM had de transactie al goedgekeurd. De bouw zou eind 1975 van start gaan, maar intussen had zich een nieuw en groot probleem aangekondigd. Sinds enkele jaren liep de gracht regelmatig in korte tijd volledig leeg. De ernst van de ongelijkmatige verzakkingen en de scheuren in het gebouw die er het gevolg van waren, werden in de eerste jaren nog niet in volle omvang ingezien, maar het vreemde verschijnsel van het verdwijnende grachtwater was wel in verband gebracht met de ruilverkaveling en verlaging van het polderpeil in de jaren zestig. De stichting had het Waterschap hierop al eerder aangesproken, maar dat had elke verantwoordelijkheid afgewezen. Toen een eerste onderzoek uitwees dat verdere aantasting van de havezate niet denkbeeldig was, besloot de NJHC de koop voorlopig niet door te zetten en de verbouwing uit te stellen. In plaats daarvan werd een grondmechanisch onderzoek uitgevoerd waarbij vastgesteld werd dat de houten delen van de fundering die in het grondwater zouden moeten liggen grotendeels waren vergaan. Door de aanmerkelijke daling van de grondwaterstand was het hout regelmatig droog komen te staan, met alle gevolgen van dien. De ruilverkavelingswerken die kort daarvoor in het gebied hadden plaatsgevonden en de verlaging van het polderpeil werden in het rapport vermeld. Een harde conclusie werd in die tijd niet verwoord maar die ligt voor de hand: het Huis, ooit gebouwd op deze uitgezochte plek waar het water de fundering al die eeuwen had beschermd, had men onbedoeld van zijn wateraanvoer beroofd.

In februari 1977 werd vastgesteld dat het gebouw zou gaan scheuren als de restauratie van de fundering niet zou worden aangepakt. De houten delen zouden moeten worden vervangen door beton, een project dat tussen de 150.000 en 200.000 gulden zou gaan kosten. Toen dit alles bekend was kwam het overleg tussen de NJHC en de Stichting tot instandhouding van het Huis te Brecklenkamp weer op gang. En uiteindelijk stemde de stichting toe, begin 1978 verkocht zij het Huis voor een appel en een ei aan de NJHC.

Die had al in het jaar daarvoor een bestek laten maken dat, naast het herstel van de fundering, ook de voorgenomen grondige verbouwing van het interieur inhield. 227 Tegelijk daarmee moest in de noordelijke bomenlaan een beheerderswoning worden gebouwd voor de jeugdherbergvader. De plek was niet bepaald zorgvuldig gekozen, want deze boomsingel was een nog gaaf onderdeel van de zeventiende-eeuwse verankering van het Huis in het landschap. In 1997 tekende de Rijksdienst voor het Cultureel Erfgoed in het Monumentenregister aan dat de noordelijke boomsingel die deel uitmaakt van de historische aanleg door de bouw van de woning op die plaats was beschadigd.228.

De verbouwing begon al in 1977, dus ruim voor de overdracht aan de NJHC. De jeugdherberg werd gesloten en ging pas in april van het jaar daarop weer open. De aanpassingen aan het Huis waren aanzienlijk. Op de verdieping kwamen vertrekken voor de nieuwe medewerkers, een extra slaapzaal en een flink aantal toiletten en wasruimtes. Ook de zolderverdieping werd in gebruik genomen met vier extra slaapzalen, toiletten, wasruimtes en een slaapkamer voor een assistent. De keuken werd verplaatst van de noordvleugel naar de zuidvleugel en werd meer dan twee keer zo groot. De twee grote poortdeuren moesten wijken voor glazen puien, omdat men van oordeel was dat er anders te weinig licht zou binnenkomen. En in wat nu de eetzaal is kwam een brandtrap, een van de vele voorzieningen die de brandweer eiste. De capaciteit van de slaapzalen en de niet zo eenvoudige ontruimingswegen van de zolderverdieping in aanmerking genomen, waren de eisen eigenlijk nog gematigd te noemen. De totale kosten werden begroot op ongeveer anderhalf miljoen gulden, waarvan een belangrijk deel werd gesubsidieerd door het rijk.

Door het gebruik van gipsplaten scheidingswanden werd de schade beperkt, maar het Huis had niet meer het karakter van voorheen. Behalve de benedenzaal, de opkamer en het hoofdtrappenhuis was alles veranderd, volgepropt en ingericht op intensief gebruik. De zielloze glazen puien konden de houten poortdeuren van Zegers niet doen vergeten. Overal waren leidingen van de installatievoorzieningen zichtbaar, de keuken was een grote, koude bedrijfskeuken geworden en de oorspronkelijke vertrekken op de verdieping en zolder waren verdwenen. De fundering werd volgens plan hersteld, met uitzondering van het nog redelijk ogende houten gedeelte onder de wachttoren en de keermuur. Dat bleef voortdurend droogvallen omdat het probleem met het waterpeil in de gracht niet was opgelost. De journalist Adriaan Buter schreef in de Tubantia over de restauratie: ‘Misschien (was die) wel iets te grondig voor wie graag meer van de oude sfeer behouden had gezien.’229 Over de met zoveel romantische mystiek omgeven geest van Heloïse Zegers zei hij: ‘En nu is het spook verdwenen. Sinds de Breklenkamp dit jaar na een grondige opknapbeurt opnieuw in gebruik werd genomen, kraakt er geen vloer meer. Loewietje lijkt te zijn teruggekeerd in haar graf onder de oude bomen’.230

Voor de bezoekers was dat alles van minder zorg. In de eerste jaren bleven ze komen en zich amuseren, al veranderde hun samenstelling sterk. Het aantal trekkers liep terug, waarschijnlijk ook omdat de jeugdherberg in het naburige Uelsen goedkoper was en beter ingesteld op lowbudgetgasten. Het meerdaagse bezoek van scholen bleef ook dalen. De belangrijkste inkomsten moesten komen uit evenementen met groepen die zich om allerlei redenen enkele dagen in het Huis met zijn mooie omgeving wilden ophouden.

Halverwege de jaren tachtig zag de toestand er niet erg rooskleurig uit. De NJHC stelde vast dat de exploitatieresultaten zorgelijk waren. Er werd een nieuw strategisch plan gemaakt waarin een belangrijke plaats werd ingeruimd voor niet-jeugdherbergactiviteiten, zoals bruiloften en partijen.231 De omzet steeg hierdoor wel, maar het exploitatieresultaat bleef onder de maat. De vaste stafleden waren in die tijd al vervangen door op uurbasis ingehuurde krachten, veelal kinderen van de ‘noabers’ die op die manier een aardig centje konden bijverdienen. De jeugdherbergvader zelf kon nog maar een deel van zijn tijd aan de jeugdherberg besteden omdat hij wethouder van Denekamp was geworden.

In 1985 liet hij een landschapsanalyse voor het Huis te Breckelenkamp maken waarin de opmerkelijke probleemstelling is opgenomen dat het ‘in deze tijd’ niet meer een taak van de eigenaar is om zich om de inrichting van het terrein te bekommeren. Een fraai landschap en een hoge recreatieve waarde waren geen doel van de NJHC, die had geen middelen ‘om het omringende en voor het karakter essentiële groen zodanig te beheren dat een duurzame voortzetting in de tijd gewaarborgd is.’232 Alleen met hulp van de gemeente, de provincie, het rijk, Staatsbosbeheer en anderen zou het karakter van het complex behouden en voortgezet kunnen worden.

Het rapport was een vakkundige analyse waarbij de historie en de kenmerken van het omringende landschap met zijn monumentale bomenlanen goed in beeld werden gebracht. De conclusie was dat alle belangrijke elementen moesten worden versterkt en duurzaam voortgezet. Het merendeel van het op het terrein aanwezige groen was zeer slecht onderhouden en binnen afzienbare tijd aan vervanging toe. De conditie van de beuken langs de oprijlaan was slecht, maar de nog aanwezige eiken waren redelijk. De bomen rond het voorplein waren in redelijke tot goede staat, met uitzondering van vier beuken aan de zuidkant. Aanbevolen werd toch maar in één keer de hele oprijlaan en de bomen rond het voorplein te kappen en opnieuw in te planten, en daarnaast nog enkele ontbrekende delen te herstellen.

Het plan was, hoewel rigoureus, wel logisch. Om mogelijke negatieve reacties voor te zijn werd in december 1985 een persconferentie gegeven en in de kranten verschenen berichten over het gevaar dat de zieke en in slechte staat verkerende bomen bij het Huis te Breckelenkamp opleverden. Al een maand later werd het plan om de reuzen te kappen ten uitvoer gebracht en toen de gevolgen van de kaalslag ten volle zichtbaar werden, waren velen ontzet. Er ontstond zelfs wat onrust in de omgeving, mede omdat nog niet zo lang geleden het Breklenkampse kapschandaal had plaatsgevonden. Dat was tijdens de ruilverkaveling, toen de boeren veel meer bomen hadden gekapt dan was overeengekomen. Toen de oprijlaan was geveld blikte een journalist in Tubantia terug op deze gebeurtenis: ‘Tot in de Tweede Kamer is toen gesproken over de kapwoede in Denekamp. Wat er toen ook precies mag zijn gebeurd, feit is dat er één plek ongerept bleef, namelijk de omgeving van de jeugdherberg Huis te Brecklenkamp. Het daar hoog opgaande eike- en beukehout bleef onaangetast en maakte de voormalige havezathe tot een bijzonder natuurlijk plekje dat daardoor alom in den lande bekend is.’233 Maar nu hadden ook hier de motorzagen hun werk gedaan, vierentachtig monumentale eiken en beuken waren geveld en daarna was het aanzicht compleet veranderd. Bij het herplanten werd afgeweken van de oorspronkelijke indeling. De beuken, die op hoge leeftijd onvoorspelbare risico’s kunnen opleveren, kwamen niet meer terug. In plaats daarvan werden twee keer twee rijen eiken aangeplant met een bijna dubbel zo grote plantafstand als de oude bomen. De op de Breckelenkamp traditioneel toegepaste korte plantafstand, die bij de andere lanen nog te zien is, werd niet meer gevolgd.

Intussen bleef het economisch niet best gaan. De jeugdherberg deed het in vergelijking met andere Nederlandse jeugdherbergen zelfs zo slecht dat de NJHC zich ging beraden over de toekomst. De veranderde strategie met zijn gerichtheid op groepen die voor allerlei gelegenheden de herberg zouden kunnen gebruiken en hun verblijf dan zouden koppelen aan overnachtingen bleek niet erg succesvol te zijn. Besloten partijen, feesten en andere evenementen waren er genoeg, maar de gasten wilden niet overnachten in de eenvoudige gemeenschappelijke slaapzalen. Ook de brandveiligheid was een probleem; er waren nieuwe voorzieningen nodig en - wat nog erger was – er was nog steeds niet voldaan aan een van de in 1978 door de brandweer gestelde eisen. Voor twee slaapkamers op de zolder had een trap als vluchtroute moeten worden aangelegd. Dat was niet gebeurd en de gemeente Denekamp begon nu bezwaren tegen de situatie aan te tekenen. In 1987 trachtte de jeugdherbergvader het tij te doen keren met het plan om een deel van de slaapgelegenheid uit het Huis te halen en onder te brengen in een ambitieus nieuw bouwwerk op het voorterrein, waarna de bovenverdieping van het Huis omgebouwd zou kunnen worden tot feestzalen. Maar het nieuwe gebouw zou met zijn achttien kamers met badkamer en toilet meer gepast hebben bij een modern conferentieoord dan bij het oude monumentale Huis. Het vloeroppervlak alleen al zou groter zijn dan dat van de havezate. Van de pas aangeplante bomenrijen langs de oprijlaan zouden er twee weer moeten verdwijnen en er zou een rotonde komen met een diameter van vijftien meter. Het is niet overdreven te stellen dat de realisatie van het plan een eind gemaakt zou hebben aan het karakter van dit historisch en landschappelijk zo bijzondere stukje Nederland.

Artikel over de verkoop van het Huis te Breckelenkamp door de NJHC, 1990Gelukkig voor het Huis ging het niet door, vooral omdat de NJHC er de middelen niet voor had. Vrij kort daarna kwam de mogelijkheid van sluiting openlijk ter sprake en de plaatselijke kranten begonnen erover te schrijven. Wat ging er gebeuren met de jeugdherberg? Plotseling werd het alom duidelijk dat de voortzetting van het instituut geen vanzelfsprekendheid meer was. Toen ook nog de problemen rond de gebrekkige brandveiligheid escaleerden was het vonnis geveld. De gemeente, die tot dan toe zoveel geduld had gehad, eiste nu dat de noodzakelijke brandveiligheidsvoorzieningen voor 1 januari 1991 zouden worden aangebracht, anders zou de jeugdherberg worden gesloten. De NJHC wilde en kon de kosten niet meer opbrengen en kondigde de sluiting aan. Toen werd het belang van het Huis voor de wijde omgeving voor even weer heel duidelijk. Talloze reacties getuigden van de vrees voor een aantasting van de historische plek, het Huis moest bewaard blijven en er mocht vooral geen verkeerde bestemming aan gegeven worden. De dreigende ingrijpende aanpassingen waren aan de publieke aandacht ontsnapt maar nu, door de sluiting van de jeugdherberg, kwam er weer een beweging van sympathisanten op gang.

 

 breckzandst2

Lees 9356 keer Laatst aangepast op donderdag, 02 juli 2020 23:19